Het is een reisverslag in delen.
Gelukkig is er niets mis met ons geheugen, in tegenstelling tot dat van papa, die nog weleens wat kan vergeten. Zoals wanneer we een snoepje of een koekje krijgen. Dat zijn de culinaire hoogtepunten van de reis, naast de culturele en sight-seeing fascinaties.
Het vertrek uit Brastagi ging gemakkelijk. Na het wakker worden onder onze klamboe’s, een heerlijke nacht slapen en een ontbijt met oneindig veel toast, gemaakt door een alleraardigste Ibu, die van toast in de toaster stoppen een gepassioneerde bezigheid had gemaakt en geduldig wachtte om de nieuwe lading brood te toasten, met chocopasta, pindakaas, chocoladehagelslag en jam, in de gemeenschappelijke woon/eetkamer met prutsels in de kast, kleedjes op de kastjes en foto’s aan de muur, met koffie voor papa en mama uit de kan van een ouderwets koffiezetapparaat, waren wij er weer klaar voor (lange zin hè). Op het gemak vertrekken, want op vakantie heb je geen haast.
Alleen de hazen hebben haast, maar haast nooit als het warm is. Hazen zijn slim, welhaast geniaal. Die lange oren van ze helpen erbij om dingen op grote afstand aan te horen komen, dus als er gevaar dreigt, staan ze rustig op, kijken nog eens loom en hazig om zich heen en gaan er dan als een haas vandoor. Ik denk dat we daarom zo weinig hazen hebben gezien op vakantie.
Wij dus niet. Wij hebben geen haast. Mama had de meeste spullen al ingepakt, terwijl papa de laatste Rupiah’s uit zijn beurs klopt, pakt zij de laatste restjes in. De chauffeur stond al klaar om ons te brengen, maar dronk eerst nog even een kop koffie met Ahmed. Ahmed is de lokale reisplanner voor de regio. Hij kent iedereen en allemaal.
De reis is eigenlijk een tour, want voordat we aankomen bij Lake Toba, gaan we allemaal dingen bekijken onderweg. Dat breekt de rit en verrijkt de geest.
De eerste stop was een authentiek (dat is blijkbaar iets anders dan antiek) Batak huis in de buurt van Karo. Het dorpje is heel gezellig met een gezellig overdekt dorpsplein, en best veel kleine huisjes. Het dak van een Batak huis heeft de vorm van twee hoorns van een waterbuffel. Daar zijn ze hier gek op, want je ziet het echt overal in terug komen.
We hadden een ‘gids’ die ook nog eens Nederlands sprak, die ons een rondleiding in het huis heeft gegeven. Daar woonden wel 4 gezinnen en onder het huis de dieren. De jongens konden en mochten alleen maar de meisjes versieren met een fluit. Onder aan het raam, gingen ze dan zelf verzonnen melodietjes spelen en als het meisje het echt leuk vond, kwam ze naar beneden. Niks geen WhatsApp, hard werken!
De volgende stop is de hoogste waterval van Indonesië, maar voordat we daar zijn, moeten we echt een heel eind lopen en daar ben ik geen fan van. Vooral naar beneden niet, want dan weet ik dat ik terug omhoog moet ook (en alleen omhoog of alleen naar beneden is vaak geen optie).
We werden weer lustig gefotografeerd en zo langzamerhand raken we er eigenlijk ook wel aan gewend, dus doen we leuk mee. Zeer spectaculair was de regenboog onderaan de waterval. Die kon je alleen maar zien als je op een bepaalde plek stond.
Nadat papa Pisang Goreng en iets anders had gekocht, was ik al weer blij en gingen we vertrekken, naar de volgende stop. Een (of het) paleis van de sultan (want daar heb je er veel van!). Het stond er al best wel lang (ergens in de 17de eeuw of zo) en heeft een lange geschiedenis. Gek eigenlijk wanneer je hier zo rondloopt, want vroeger moet hier toch veel bedrijvigheid zijn geweest, terwijl er nu een groep seniore toeristen rondloopt (wij zijn natuurlijk lokalen), omringd door vele stille graven. Gelukkig wordt de stilte doorbroken door een groep jongeren die hangt en apen in de bomen. Weer die apen!
Volgende stop is Parapat, de havenstad aan Lake Toba. Langzaam rijden we naar binnen, en terwijl Dzjez slaapt, doet mama boodschappen in de Indomart. Luiers, want met een natte matras slaap je nooit lekker, dus. Niet dat ik het nodig heb, want meestal ben ik droog. Het zijn vooral die keren dat ik net niet droog ben. Maar ik werk eraan.
Gek is dat, wakker worden in de auto. Nadat we genoten hadden van het laatste mooie uitzicht over Lake Toba, hadden we het wel gehad. De weg was nog lang en slingerig en dat is een beetje zoals in slaap gewiegd worden. Ik kan er best tegen hoor, maar mijn oogleden niet. Die leiden een eigen leven en vallen dan ineens dicht.
Nadat mama de boodschappen achterin had gelegd, veranderde het stadje in een kolkende mensenmassa. Het is markt. De zaterdagmarkt en dat betekent dat iedereen van heinde en ver naar Parapat komt om zijn spullen te verkopen en te kopen. En midden in dat tumult is het reisbureau van de auto waar we mee gereden zijn.
Na wat Icetea en een biertje voor papa en mama en een hyperactieve-adhd-spiritueel-zonder-doel-gemotiveerde New Yorker met een net nieuwe tatoeage uit Tibet, werd een tijdelijk nieuwe vriend. Vol plannen en vragen waar hij het antwoord al op wist, maar vond dat de mensheid erover moest praten voor zijn camera. Papa heeft natuurlijk onverwachte antwoorden op vragen die niet gesteld zijn, dus was zijn dag en rapportage voor de wereld helemaal goed. Zo zie je maar weer wat toevallige ontmoetingen opleveren.
Al snel zaten we op de boot en omringd door een grote groep enthousiaste Indonesische leerlingen met hun leraar en hadden al ras geen tijd meer om om ons heen te kijken. Foto’s, Engelse vragen en liedjes zingen met de gitaar domineerden de tocht naar Samosir. Het eiland midden in Lake Toba, midden tussen de bergkammen van wat 60.000 jaar geleden de grootste berg van de wereld was. Dat was voor de gigantische uitbarsting die het meer van 100 bij 31 kilometer heeft veroorzaakt. Dat zal een aardige knal geweest zijn…
Toen we uiteindelijk, na een tussenstop of 10 aankwamen, waren we blij met de bestemming. Mas cottage, Batak geïnspireerde huisjes aan het water. Wel op de tweede verdieping, maar daarover later meer. Nadat we hadden ingecheckt en de koffers in het huisje hadden gedaan, was het de hoogste tijd voor eten en de boel verkennen. Het was al een uur of 4 en we hadden honger. Later zul je merken dat ons dieet bestond uit Spaghetti voor mij en Tomatensoep met toast voor Dzjez, terwijl we ’s ochtends beiden toast met jam aten.
Ik mag de spaghetti op mijn eigen gemak met m’n handen opeten, maar dan moet ik wel mijn shirt uittrekken. Daar heb ik geen probleem mee en de spaghetti ook niet. Sliert voor sliert slurp ik het naar binnen, terwijl mijn gezicht, handen en borstkas rood kleuren. Ik lijk wel een kanibaal, of beter een spaghetibaal. De spaghetti is blij, want als je dan toch opgegeten wordt, dan is de beste manier met smaak. En dat doe ik!
Ik had al snel een vriendje (die ook al weer snel wegging, maar dat is het leven van een een expat), die Janick heette. Zijn moeder en hij waren al een mensheid op reis. Zijn moeder zocht een soort verlichting denk ik, maar als ik om me heen kijk is dat er elke dag. Overdag is er altijd de zon en ’s avonds zijn er de lampen of je zaklamp. Easypeasy zeg ik. Je moet het niet zoeken maar vinden.
Hoe dan ook, in ons Engels-Duits-Nederlands-en-iets-er-tussen-in, waren we prima in staat te communiceren met elkaar en te spelen. De taal van plezier is denk ik universeel (ook daarover later meer).
De mensen van Mas cottage, en dan met name Doeria (ik ben haar echte naam vergeten), die eerst even moest ontdooien (belangrijkste reden was dat ze min of meer in haar eentje de tent moest runnen), maar al snel onder de indruk was van onze charmes (niet van het lawaai dat we zo nu en dan produceerden, en we konden rekenen op een vermaande opmerking, maar dat is eigenlijk ook logisch) en overging in pure liefde. Een goed begin van een goed verblijf.
Na een dag goed reizen is het goed slapen, dus dat zijn we dan ook gaan doen. De donder en de regen deerden ons niet, de zwaartekracht won het van de oogleedspieren en voordat we het wisten waren we beland in een dromenland vol sultans, watervallen en zingende Indonesische meisjes.